Rode koffer

Een krachtige zonnestraal piept door een spleet van het dakbeschot en verwarmt mijn lichaam. De kracht van de zon zegt mij dat er betere tijden op komst zijn, tijd voor vakantie. Ik verheug mij erop dat ik eindelijk uit deze treurige omgeving bevrijd zal worden. Spinrag en stof kleeft aan mijn lijf en ik voel kleine pootjes over mij heen kriebelen. Als ik de donkerte inkijk zie ik verderop de contouren van de spullen die op de bergzolder opgeslagen liggen. Soms gaat het licht aan en hoor ik gerommel. Meestal blijft dat beperkt tot de voorkant van de berging, maar nu hoor ik toch een stem dichtbij. De vrouw des huizes kruipt kreunend en puffend mijn kant op. Driftig slaat ze de spinnenwebben van zich af. Hopelijk laat mijn grote vriendin zich dit keer niet zien, want dan kan ik het verder wel schudden. De vorige keer dat ze hem dacht te zien, is ze weer gillend terug gegaan en heb ik haar die dag niet meer gezien. Grote vriendin is wel een groot woord voor mijn kleine kameraadje met haar kleine zwarte kraaloogjes. Ze heeft een nestje in een lampenkap dichtbij mij gemaakt van het materiaal van de tuinstoelkussens die hier ook al afgedankt in de berging liggen. Als ik me niet vergis hoor ik al piepende geluidjes uit die hoek komen. Afgaande op het volume van het gepiep, heeft ze goed haar best gedaan. De vrouw lijkt het gepiep niet te horen en ik zie haar mijn kant opkruipen. Zal ik dan eindelijk uit deze naargeestige omgeving bevrijd worden? Ik wacht al zo lang. Langzaam zie ik haar dichterbij komen. Haar eens dikke donkere haren zijn grijs geworden en hangen in dunne slierten langs haar hoofd. Haar mondhoeken hangen naar beneden en haar gaandeweg gegroeide buik lijkt haar duidelijk in de weg te zitten. De vrouw draait haar hoofd van links naar rechts. Dan hoor ik een bonk en zie ik haar naar haar hoofd grijpen. Een vloek ontsnapt uit haar mond. Nu kan ik het helemaal wel vergeten. De doorgang naar mij wordt geblokkeerd door afgedankte schilderijen, tuinstoeltjes en allerlei soorten kussens. Achter de schilderijen zie ik twee donker bevlekte zaagbladen recht omhoog steken, deels weggemoffeld onder een oud laken. Met een schok schiet er een herinnering door me heen die ik vervolgens meteen weer wegduw. Puffend neemt de vrouw een kleine pauze en kijkt om naar haar man. ‘Henk, ik zie de rode koffer ook achterin liggen, waarom nemen we die niet mee?’

‘Nee, die niet!’ hoor ik hem schreeuwen. In zijn stem klinkt de paniek. ‘Sorry, die vind ik lastig om mee te trekken,’ verontschuldigt hij zijn uitval.

‘Oké, ik pak die blauwe wel. Die staat hier vlak voor me en de rode ligt ook te ver weg.’

Ik zucht verslagen als ik haar de goedkope koffer van de bouwmarkt zie vastgrijpen en haar naar buiten zie kruipen, de blauwe koffer achter zich aantrekkend. Pfft … ze komt er nog wel achter dat die ook gauw het loodje zal leggen. De vorige was zijn wieltjes ook al gauw verloren toen ze ermee over de kasseien  steentjes van de pier naar de boot had gelopen. Ze had de koffer alsnog moeten optillen en naar wat ik later gehoord heb was de klaagzang niet van de lucht geweest. Zoals gewoonlijk had ze hem weer veel te vol gepropt. De wielen van die goedkope jongens zijn daar niet op gebouwd. Nee, dan ik. Ik ben niet voor niets genoemd naar die sterke jongen uit de bijbel, Samson. Ik heb me nooit laten tegenhouden door onregelmatig plaveisel. Ik heb het hele verhaal besmuikt aangehoord toen de desbetreffende koffer het verhaal aan zijn blauwe kameraad vertelde toen hij toch nog terug gezet werd in de berging, want je wist maar nooit of er nog losse wieltjes voor leverbaar waren. Natuurlijk heeft de man hem alsnog bij het grof vuil gezet, de berging stond al vol genoeg met rommel en ik kan niet anders dan hem gelijk geven. Hopelijk gaan ze binnenkort opruimen, want ik snak inmiddels wel weer naar een reisje. Ik heb prima wielen. Ik heb mijn dienst al ruim tien jaar lang bewezen, alleen kan ik niet geduwd worden. Ik ben nog van die generatie die je achter je aan moet trekken, maar ik kan veel meer bagage hebben en ben een echte krachtpatser. Ondertussen zie ik dat de vrouw het luik weer bereikt heeft en zit ik niet veel later weer in het donker. Het zonnestraaltje heeft plaats gemaakt voor regendruppels die zich als dikke tranen door de kieren van het dakbeschot persen. Ik houd het weer niet droog en weemoedig denk ik aan betere tijden. Het gepiep vanuit de lampenkap zwelt aan. Even later trippelen er nu meerdere pootjes over mijn robuuste lijf. De inhoud van het nestje is aan de wandel gegaan. Gedaan is het met mijn rust. Kleine tandjes worden in mijn schouder gezet. ‘Niet doen … ik ben niet eetbaar,’ probeer ik. Ik voel kleine krasjes naast de grote krassen komen die ik opgedaan heb bij mijn vorige reizen. Een sticker zal dat wel weer moeten verbloemen. Dan hoor ik ineens een geklik aan mijn schouder. Zal het werkelijk waar zijn, hebben mijn vriendjes na al die tijd het voor elkaar gekregen om mij te openen. Mijn hoofd schiet omhoog en mijn innerlijk lijf ligt bloot. Ze trippelen naar binnen en ik zie ze naar buiten komen met plukken blond haar tussen hun scherpe tandjes. Weer nieuw nestmateriaal voor ze en heimelijk grinnik ik om het gezicht van de vrouw als ze bij een volgend bezoek omgeven wordt door een hele muizenfamilie. Maar dan komt er een penetrante lucht uit mijn lijf en in shock herinner ik me iets dat ik tot op de dag van vandaag verdrongen heb.

Mijn lijf lag open op bed om ingepakt te worden. Een jonge blonde vrouw die ik nog niet eerder gezien had, stond schreeuwend voor Henk. ‘Ik vertel je vrouw alles over ons!’ had ze gedreigd.

‘Geen woord tegen mijn vrouw!’ gilde hij. Zijn hoofd verkleurde rood en ineens zag ik dat zijn handen zich om haar hals hadden gelegd. Haar woorden verstomden gorgelend totdat het geheel stil werd. Ik werd naar de schuur getild en opengeslagen op de grond neergelegd. Daarna vulde de schuur zich met het oorverdovende gekras van een elektrische zaag. In zijn handen hield Henk haar hoofd als een trofee omhoog. Ik wilde dat ik mijn hoofd kon afwenden toen ik haar dode blik zag. Met een satanische grijns legde hij haar hoofd naast haar armen en benen. Haar lijf propte hij in mijn deksel waarna hij bovenop me ging zitten om me dicht te krijgen. Daarna sleurde hij me naar zijn auto. Ik deed mijn best om netjes achter hem aan te rollen zoals het een Samsonite betaamt, zonder ook maar één wieltje te verliezen. De rivier stroomde over mijn voeten toen hij me opende om zich van haar lijf te ontdoen. Enkel haar hoofd liet hij achter in mijn lijf. Ik zag hoe hij een blonde haar om zijn vingers krulde. ‘Voor altijd van mij,’ grijnsde hij.

De blonde haren, die vieze penetrante geur … hoe kon ik het vergeten. Mijn lijf is bezoedeld en ik zal nooit meer op vakantie gaan.